Childrescue

Kinderen zijn onze toekomst!

Stichting Kinderontvoering: Terugblik op een bewogen jaar

Een terugblik op het afgelopen jaar van de Stichting Kinderontvoering. Het was en is nog steeds een bewogen jaar. Een jaar vol met angst, verdriet, pijn, onzekerheid, maar ook een jaar van groot geluk. Ik heb zoveel ouders gesproken die zo intens verdrietig zijn, omdat hun kind is ontvoerd.
Ieder woord wat je zegt kan de pijn en het gemis voor deze mensen niet verzachten, maar het helpt hen enorm door te luisteren naar hun verhaal en te proberen ze zo goed mogelijk van advies te voorzien. We lezen het wel, er is weer een kind ontvoerd en we denken “goh alweer een, het lijkt wel of het steeds vaker gebeurd”.
Maar staan we wel eens stil bij het immense verdriet en hulpeloosheid van deze kinderen en de achtergebleven ouders? Ik weet wel, als je er niet mee te maken hebt, is het erg moeilijk om je een voorstelling van deze situatie te maken. Toch wil ik proberen u een beeld te geven. Veel ouders hebben jarenlang met een dreigende ontvoering van hun kind geleefd of leven nog steeds zo. Hulp is moeilijk te krijgen, omdat eerst het misdrijf moet worden gepleegd voordat de politie in actie kan komen. Hoe alleen en machteloos voel je je dan als ouder.
Leven met de angst dat je kind ieder moment bij je weggehaald kan worden. Je leven zo proberen te leiden dat je kind zo min mogelijk merkt van deze angst. Heel voorzichtig zijn, beschermend maar toch ook weer niet teveel om je kind niet te verstikken. Iedere dag wakker worden met dat beklemmende gevoel op je borst, vandaag kan het wel eens gaan gebeuren.
Wat voor een leven heb je dan? Maar deze ouders gaan door, blijven waken, zorgen en vechten voor hun kind. Leven, terwijl het liefste waar je voor mag zorgen je is afgenomen, ontvoerd, weggerukt. Wat voor een leven heb je dan? Diep, heel diep respect heb ik voor deze ouders die nimmer opgeven en blijven vechten voor hun kind/kinderen. Ik hoor sommigen van jullie denken “beide ouders hebben toch recht op hun kind?” Ik draai het om, ieder kind heeft recht op een vader en moeder.
Als ouders niet meer samen verder willen, is dat hun keuze om uit elkaar te gaan en een ander leven te gaan leiden. Het kind mag hier nimmer de dupe van worden en mag ook zeker niet uit zijn vertrouwde omgeving worden gehaald. Een kind weghalen uit zijn vertrouwde omgeving die toch wankel blijkt te zijn, omdat papa en mama niet meer samen zijn. Een kind weghalen en meenemen naar een land hier ver vandaan, weg bij familie, vriendjes en vriendinnetjes, een vreemde taal, andere gewoonten ……. hoe egoistisch ben je dan als ouder? Wat een grote schade richt je een kind dan aan!

We hebben allemaal zo´n groot kinderhart.

Wel eens echt stilgestaan bij het grote verdriet en de angst van een ontvoerd kind?
Deze kinderen spreek ik vaak niet, wel de achtergebleven ouder. Ik voel hun angst, pijn en verdriet dwars door de telefoon heen. Bij een persoonlijke afspraak schrik ik iedere keer weer van de vaak magere, grauwe gezichten van deze ouders, vol verdriet en hulpeloosheid. Wij als stichting proberen deze ouders zo goed mogelijk te helpen. U kunt dat ook door te luisteren naar hun verhaal of die bekende schouder of knuffel te geven en door aandacht te vragen voor ontvoerde kinderen. Een kleine moeite, een groot gebaar.
Denk aan deze mensen als u ’s avonds uw kind of kinderen instopt. Het is niet altijd vanzelfsprekend dat een kind veilig en warm in zijn of haar eigen bedje ligt. Een bewogen jaar, een achtbaan die niet stopt…….. Mooie momenten ook.
Dankbare ouders.

Dankbaar voor de hulp, adviezen. Blij, omdat ze concrete stappen hebben kunnen zetten in de goede richting. Zielsgelukkige ouders, omdat het met behulp van advocaat en onze stichting is gelukt hun kinderen weer naar Nederland te krijgen. De gezichten van deze ouders en hun kinderen……..ik zal ze nooit vergeten. Allen hebben ze een bijzonder plekje in mijn hart evenals de kinderen die nog ontvoerd zijn en waarvan ik hoop dat ze weer snel terug komen.

Het eind van het jaar nadert.

Kerst, oud- en nieuw. Gezellig, maar het baart me ook grote zorgen. Nu al is merkbaar dat de dreiging van ontvoering bij sommigen sterker wordt. Nu al merk ik dat onze stichting overuren aan het draaien is. Nu al worden angsten van sommige ouders bewaarheid. Nu al…….. en de kerstvakantie en feestdagen moeten nog beginnnen. Mijn wens voor u is een fijne kerst vol warmte en gezelligheid met alle mensen om u heen waar u om geeft en een gelukkig en gezond 2011.
Mijn wens voor u is dat u eens wat vaker denkt aan de ontvoerde kinderen en deze kinderen en hun ouders op alle mogelijke manieren steunt. Mijn wens voor het komende jaar is dat alle kinderen echt kinderen mogen zijn en leven in groot geluk!
Marieke van Kommer
Secretaris Stichting Kinderontvoering.

12/12/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, Ervaringsverhalen, HKOV - IKO, jeugdzorg, kindermishandeling, kindermoord, kinderporno, Media 1, Media 2, Mijn verhaal, moord, Nieuws, Omgangsregeling, Ontvoeringen, Politiek, PvdA, Recht, Stichting Kinderontvoering, Vermist | , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | 3 reacties

Teruggeleiding minderjarig kind naar Polen

LJN BN8502, Rechtbank ‘s-Gravenhage, 370806 / FA RK 10-5515

Datum uitspraak: 23-09-2010
Datum publicatie: 30-09-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Zaaknummers: 370806 / FA RK 10-5515

Inhoudsindicatie:
Internationale kinderontvoering – Verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige naar Polen. Partijen hebben getracht door middel van mediation tot een oplossing te komen. Zij hebben een zogenaamde spiegelovereenkomst gesloten, waarbij zij voorlopige regelingenhebben vastgelegd aangaande contact en zorg zowel voor het geval de minderjarige in Nederland mag blijven als het geval de minderjarige naar Polen dient terug te keren. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de gewone verblijfplaats van de minderjarige en de vader heeft het terugleidingsverzoek gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van kinderontvoering en dat zich geen weigeringsgronden voordoen. De terugkeer van de minderjarige naar Polen wordt gelast op de datum die partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen. Ten aanzien van het verzoek tot opname van die vaststellingsovereenkomst verklaart de rechtbank zich met het oog op artikel 10 Brussel IIbis onbevoegd, nu de inhoud ziet op ouderlijke verantwoordelijkheid (zorg/omgang) en het de Poolse rechter is die daarover dient te beslissen. Hierbij zij opgemerkt dat de Centrale Autoriteit nadrukkelijk heeft verklaard dat de overeenkomst niet uitgelegd moet worden als een forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In Polen is echtscheidingsprocedure aanhangig.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Nevenzittingsplaats ‘s-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 10-5515
Zaaknummer: 370806
Datum beschikking: 23 september 2010

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 2 juli 2010 ingekomen verzoek van:
de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, thans geheten de directie Control, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken van het directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139), gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:

[de man],
de vader,
wonende te [woonplaats A], Polen.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. J.Th. Mulder (te Rotterdam).

Procedure
Van de zijde van de vader is op 5 maart 2010 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige:
– [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], Polen,
naar Polen. Op 2 juli 2010 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de rechtbank Rotterdam ingediend.

Bij beschikking d.d. 8 juli 2010 heeft de rechtbank Rotterdam zich bevoegd geachtvan de zaak kennis te nemen en op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit ‘s-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen d.d. 4 februari 2009 van de Raad voor de Rechtspraak bepaald dat de behandeling van de zaak plaatsvindt in de nevenzittingsplaats ‘s-Gravenhage.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het verzoekschrift;
– de brief d.d. 7 september 2010 van de zijde van de Centrale Autoriteit met daaraan gehecht een vaststellingsovereenkomst tussen de vader en de moeder;
– het faxbericht d.d. 8 september 2010 van de zijde van de moeder.

Op 22 juli 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. J.A. Krab, de moeder, alsmede de heer H. Vuijk, tolk in de Poolse taal. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.M.J. Keltjens.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 7 september 2010 heeft Centrale Autoriteit de rechtbank medegedeeld dat de mediation heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst, maar dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede dat het teruggeleidingsverzoek gehandhaafd blijft.

Op 9 september 2010 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M.M. Maljaars-Hendrikse, alsmede de moeder, vergezeld van de heer H. Vuijk, tolk in de Poolse taal, en bijgestaan door haar advocaat.

Van de zijde van de moeder is ter terechtzitting nog een nader stuk overgelegd.

Na te melden minderjarige is op 9september 2010 in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit heeft middels haar verzoekschrift verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Wet van 2 mei 1990, Stb. 202, de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – tebepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen.

De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt van het volgende uitgegaan.

De vader en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats van het huwelijk]. Tijdens dit huwelijk is genoemd thans nog minderjarige kind geboren:
[de minderjarige], op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], Polen.

De minderjarige had direct vóór zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Polen.

Conform het Poolse gezagsrecht hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige.

De moeder en de minderjarige zijn op of omstreeks 15 augustus 2009 afgereisd naar Nederland.

De minderjarige verblijft thans nog bij de moeder op het adres [adres moeder].

In Polen is een echtscheidingsprocedure en een gezagsprocedure tussen de ouders aanhangig.

Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Haagse Verdrag). Zowel Nederland als Polen zijn partij bij het Haagse Verdrag.

Het Haagse Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Haagse Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofd niet doen terugkeren in de zin van het Haagse Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Haagse Verdrag ).
Als er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met “De persoonsgegevens…vermeld.” overwogen worden met bijv: “Blijkens…, doch blijkens…”

Ongeoorloofde vasthouding in de zin van artikel 3 van het Haagse Verdrag

Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige direct vóór zijn overbrenging naar Nederland in Polen was gelegen, dient beoordeeld te worden of de overbrenging is geschied in strijd met het gezagsrecht dat is toegekend aan de ouders ingevolge het Poolse recht. Op grond van artikel 97, lid 2, van het Pools Burgerlijk Wetboek dient over belangrijke aangelegenheden omtrent het kind beslist te worden door de ouders gezamenlijk. Aangenomen mag worden dat wijziging van de gewone verblijfplaats van het kind zo’n belangrijke aangelegenheid betreft. De vader heeft gesteld dat hij geen toestemming heeft verleend voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. De moeder heeft de stelling van de vader onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet hierop gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de vader en is de rechtbank van oordeel dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Pools recht. Niet in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overbrenging van de minderjarige naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Haagse Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Haagse Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Haagse Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.Voor zover de moeder beoogd heeft op deze weigeringsgrond een beroep te doen, gaat de rechtbank hieraan voorbij gelet op hetgeen is overwogen in de voorgaande alinea.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Haagse Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.

De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de hierboven genoemde weigeringsgrond. Zij heeft gesteld dat de vader een alcoholprobleem heeft en dat er sprake is geweest van huiselijk geweld van de zijde van de vader, waarvan de minderjarige getuige is geweest. De moeder vreest voorts dat zij, ondanks de vaststellingsovereenkomst, de minderjarige niet meer te zien krijgt, nu de vader inwoont bij haar moeder die alsdan ook voor de minderjarige zal zorgen en de moeder een hele slechte relatie met haar moeder heeft.

Van de zijde van de vader is betwist dat er sprake is van een alcoholprobleem en dat er sprake is geweest van huiselijk geweld.

Nu de moeder haar stellingen te dien aanzien niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan. Ten aanzien van de door de moeder ter terechtzitting overgelegde brief van haar vriendin, waarin deze vriendin verklaart dat de vader een alcoholprobleem heeft, merkt de rechtbank op dat daar tegenover staat de brief, ter terechtzitting in het bezit van de Centrale Autoriteit, van de ouders van de moeder, waarin de ouders verklaren dat het goed ging met de minderjarige en dat de vader goed voor hem zorgde. Nu de moeder, mede gezien in het licht van de vaststellingsovereenkomst – waarin detussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot het contact met de minderjarige zijn vastgelegd -, voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de minderjarige bij een eventuele teruggeleiding niet meer te zien krijgt, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Haagse Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag kan de rechter van de aangezochteStaat eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake is van verzet van de minderjarige tegen zijn terugkeer als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag, is de rechtbank van oordeel dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet.

Nu er geen sprake is van een van deweigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Haagse Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.

De vaststellingsovereenkomst

De ouders hebben de resultaten van de hierboven genoemde crossborder mediation neergelegd in een vaststellingsovereenkomst. Het betreft een zogenaamde spiegelovereenkomst. De ouders hebben hierin voorlopige regelingen vastgelegd aangaande: – contact en zorg, vakantieregeling en schoolactiviteiten en terugkeer van de minderjarige naar Polen, in het geval (naar de rechtbank begrijpt) de minderjarige teruggeleid dient te worden naar Polen;
– contact en zorg, vakantieregeling en schoolactiviteiten in het geval (naar de rechtbank begrijpt) de minderjarige niet teruggeleid dient te worden naar Polen.
In artikel 3.A 3.2. zijn de ouders – voor zover thans van belang – overeengekomen dat de minderjarige, als de rechtbank in de onderhavige procedure besluit dat de minderjarige naar Polen dient terug te keren, de minderjarige tot en met de kerstvakantie in Nederland mag verblijven en dat de moeder er dan voor zal zorgdragen dat de minderjarige in de kerstvakantie naar de vader in Polen zal worden teruggebracht.

De rechtbank ziet aanleiding om de teruggeleiding van de minderjarige naar Polen, gelet op de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst, het verzoek van de Centrale Autoriteit en het verhandelde ter terechtzitting, eerst uiterlijk op 2 januari 2011, ná de kerstvakantie, te gelasten als na te melden. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de ouders deze afspraak hebben gemaakt met de bedoeling de eventuele veranderingen met betrekking tot de schoolactiviteiten van de minderjarige zo soepel mogelijk te laten verlopen.

De ouders zijn voorts overeengekomen dat, een van de twee in de vaststellingsovereenkomst vastgelegde regelingen, afhankelijk van de beslissing van de rechtbank, volledig zal worden opgenomen in de te wijzen beschikking. De ouders verzoeken de rechtbank om – zo blijkt uit deze vaststellingsovereenkomst – deze vaststellingsovereenkomst aan de thans te wijzen beschikking te hechten en deze vaststellingsovereenkomst zodoende integraal onderdeel uit te laten maken van deze beschikking.
De rechtbank zal zich ten aanzien van dit verzoek, welk verzoek de ouderlijke verantwoordelijkheid betreft, met het oog op artikel 10 van de verordening Brussel IIbis, onbevoegd verklaren. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de Centrale Autoriteit ter terechtzitting nadrukkelijk naar voren heeft gebracht dat de overeenkomst niet moet worden uitgelegd als een forumkeuze voor de Nederlandse rechter.
Bevoegd ter zake van verzoeken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid is in casu het gerecht te Polen. Het vorenstaande laat echter onverlet dat de ouders rechtsgeldig een overeenkomst hebben gesloten waaraan zij gebonden zijn.

Opgrond van artikel 13, lid 5, van de Uitvoeringswet Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen is de onderhavige beslissing van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

Beslissing
De rechtbank:

gelast de terugkeer van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], Polen, naar Polen
uiterlijk op 2 januari 2011, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Polen en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Polen, dat de moeder de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 2 januari 2011, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Polen;

verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek de vaststellingsovereenkomst aan deze beschikking te hechten en integraal onderdeel uit te laten maken van de te wijzen beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Kramer, M. Rootring en A.M.A. Keulen, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2010.

01/10/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, Ervaringsverhalen, HKOV - IKO, Nieuws, Omgangsregeling, Ontvoeringen, Recht | , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Internationale Kinderontvoering in de praktijk

Wanneer twee ouders het ouderlijk gezag hebben en uit elkaar gaan, moet er iets geregeld worden voor de kinderen. Wanneer deze ouders in Nederland wonen, dan wordt dat geregeld in een echtscheidingsprocedure of in een procedure waarbij je de rechter vraagt te bepalen bij wie het kind gaat wonen en hoe de zorgregeling eruit gaat zien.

Wanneer een van de ouders niet in Nederland wil blijven of een ouder juist vanuit een ander land met het kind naar Nederland wil komen, dan zou dit in strijd kunnen zijn met het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980.

In veel gevallen is er geen sprake van kwade opzet, maar van een scheidingssituatie waarin een ouder terug wil keren naar het land van herkomst. Het uitgangspunt is dat de rechter van het land waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, de bevoegde rechter is om een beslissing te nemen. Onder omstandigheden kan het zijn dat de verhuizing al heeft plaatsgevonden of dat de ouder zich in een situatie bevindt waarin het niet mogelijk is om die beslissing te vragen of daarop kan wachten.

Wanneer een ouder met het kind naar Nederland komt, kan de achterblijvende ouder een verzoek tot teruggeleiding indienen bij de Centrale Autoriteit. Wanneer een ouder met een kind uit Nederland vertrekt zonder toestemming van de andere ouder, dan kan een ouder ook een verzoek indienen bij de Centrale Autoriteit en om de teruggeleiding vragen. De Centrale Autoriteit zal dan moeten bekijken op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat het kind weer naar Nederland komt.

Inzake ontvoeringen is er een verschil of een kind wordt ontvoerd naar een land dat lid is van het Haags Kinderontvoeringsverdrag of naar een land dat geen lid is van het verdrag. Verdragslanden hebben de verplichting  kinderen terug te geleiden op basis van het verdrag. Wanneer een kind echter is ontvoerd naar een niet-verdragsland, vindt teruggeleiding slechts plaats wanneer de autoriteiten van dat land daartoe beslissen. Dit kan vanuit de Nederlandse overheid alleen via diplomatie. Nederlandse gespecialiseerde advocaten kunnen de ouder die dit overkomt wel adviseren en in sommige gevallen ook procedures starten in Nederland om de terugkeer van het kind te bewerkstellingen.

In de praktijk blijkt dat veel ouders niet altijd even goed geadviseerd worden. De advocaten van Advocaten In De Praktijk hebben zich hierin gespecialiseerd en hebben veel ervaring op het gebied van internationale kinderontvoeringen. Ook hierbij geldt dat de advocaten altijd naar een oplossing zullen zoeken die rekening houdt met het belang van het kind, maar ook naar een oplossing die voor alle partijen voor de lange termijn het beste is.

30/07/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, Ervaringsverhalen, HKOV - IKO, kindermishandeling, Nieuws, Omgangsregeling, Ontvoeringen, Recht, Stichting Kinderontvoering, Vermist | , , , , , | Plaats een reactie

Toetreding Marokko tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980

Marokko is toegetreden tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 1980.

Zij hebben het Verdrag geratificeerd. Nederland en Israel hebben de toetreding tot het Verdrag geaccepteerd. Het Verdrag tussen Marokko en Nederland treedt in werking op 1 juni 2010.

26/05/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, jeugdzorg, Nieuws, Omgangsregeling, Ontvoeringen, Politiek, Recht, Uncategorized | , , , , , , | Plaats een reactie

Kennismaking Vereniging Kinderontvoeringsadvocaten – info en foto’s

Op 20 april 2010 werd de Vereniging Kinderontvoeringsadvocaten geïntroduceerd bij de Nederlandse advocatuur die zich met het specialisme Internationale Kinderontvoering bezighouden.

De website van deze vereniging is te vinden onder de url: http://www.kinderontvoeringsadvocaten.nl

Hierbij een fotocollage van deze zeer informatieve middag te Den Haag:

21/05/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, jeugdzorg, Nieuws, Omgangsregeling, Ontvoeringen, Politiek, Recht, Uncategorized | , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Onze visitekaartjes in 2006 MISBRUIKT voor een kinderontvoering

LJN BC8025, Rechtbank Alkmaar, 14.810239-06

Datum uitspraak: 18-03-2008
Datum publicatie: 28-03-2008
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Zaaknummers: 14.810239-06

Inhoudsindicatie:
Bewezenverklaring voorbereiding van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag.

– (een) visitekaartje(s) van de Stichting Kinderontvoering en/of Interrescue

Volledige uitspraak => http://jure.nl/bc8025

12/05/2010 Posted by | jeugdzorg, kindermishandeling, Nieuws, Ontvoeringen, Stichting Kinderontvoering | , , , , , , | Plaats een reactie

Terugkeer Katja blijft onzeker (Amerika blijft wereldvreemd)

EDE -Het is helemaal niet zeker dat de achtjarige Katja Leendertz voor volgende week zaterdag terugkeert bij haar moeder in Ede.

Een Amerikaanse rechtbank heeft donderdag de terugkeer van het vorig jaar mei door de in de VS woonachtige vader ontvoerde meisje gelast. Toch sluit mr. Storm van ’s Gravesande, de advocaat van de van oorsprong uit de Oekraïne afkomstige moeder, niet uit dat zich nieuwe juridische obstakels aandienen. „De vader heeft meteen na de uitspraak aangekondigd dit vonnis aan te vechten”, aldus de Edese advocaat.

Katja’s moeder is inmiddels afgereisd naar de VS om haar dochter op te halen. „Zolang de beroepszaak van de vader niet dient, geldt het vonnis van deze federale rechtbank. Desnoods kan de teruggave van het kind met inschakeling van de politie worden afgedwongen”, aldus mr. Storm van ’s Gravesande. „Ik verwacht dat de vader alle middelen zal aanwenden om dat te voorkomen. Maar ik hoop dat hij zo wijs is de Amerikaanse rechtspraak te respecteren.”

De vader, piloot bij Continental Airlines, ontvoerde zijn dochter op 27 mei 2009 vanaf het schoolplein in Ede en bracht haar naar de VS. Die actie veroorzaakte veel ophef en leidde tot een bikkelhard juridisch gevecht tussen de ouders van het kind. Vorige maand besliste de Supreme Court in hoger beroep dat Katja onder het gezag van de vader valt. In de teruggeleidingsprocedure, waarin een andere rechtbank nu heeft beslist, staat dat de verblijfplaats van Katja Nederland is en dat de moeder – naar Nederlands recht – het gezag over haar had en heeft. Volgens de Edese advocaat heeft de rechtbank nu ondubbelzinnig uitgesproken dat Katja destijds is ontvoerd. Hij vindt dat zij ‘zwaar beschadigd is door de handelwijze van haar vader’.

De Amerikaanse advocate van de vader heeft gezegd dat deze strijd doorgaat totdat Katja achttien is.

—————————————————————————————————————————————————

Bijschrift SKO.

Zoals wij reeds geruime tijd stellen zal het nog een groot ‘gevecht’ tussen beide partijen worden en dat over de rug van een onschuldig kind.

Andere Amerikaanse zaken kennende zal dit land nimmer toegeven, zeker als de mogelijkheid aanwezig is dat de vader (gezagdragend ouder volgens één van de vele uitspraken aldaar) de Amerikaanse nationaliteit van het kind heeft kunnen aanvragen.

Dat de vader niet aan ‘het beste’ voor het kind denkt komt klip en klaar naar voren door dit citaat:  ‘De Amerikaanse advocate van de vader heeft gezegd dat deze strijd doorgaat totdat Katja achttien is.’

Hoe dan ook, Katja is in hoofdletters het LIJDEND ‘voorwerp’ binnen deze echtelijke twist.

06/03/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, kindermishandeling, Nieuws, Ontvoeringen, Recht | , , , , , , , , , | 1 reactie

Teruggeleiding minderjarig kind naar Polen

LJN BL4875, Rechtbank ‘s-Gravenhage, 340916 / FA RK 09-5104

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

Nevenzittingsplaats ‘s-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige kamer

Rekestnummer : FA RK 09-5104
Zaaknummer : 340916
Datum beschikking : 24 juli 2009

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 11 juni 2009 ingekomen verzoek van:

de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Staatsblad 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Tractatenblad 1987, 139),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens:

[de man],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats A], Polen.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats B],
advocaat: mr. J.Th. Mulder te Rotterdam.

Procedure

Van de zijde van de vader is op 28 november 2008 bij de Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van de minderjarige [A] naar Polen. Op 11 juni 2009 heeft de Centrale Autoriteit onderhavig verzoekschrift bij de rechtbank Dordrecht ingediend.

De rechtbank Dordrecht heeft zich bevoegd geacht van het verzoek kennis te nemen.
Bij beschikking d.d. 19 juni 2009 heeft zij echter bepaald dat de behandeling van dit verzoek op grond van artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en het Aanwijzingsbesluit ‘s-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen, plaatsvindt in de nevenzittingsplaats ‘s-Gravenhage.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het verzoekschrift;
– het faxbericht met bijlagen ingekomen op 30 juni 2009 van de zijde van de moeder
– het verweerschrift;
– het faxbericht met bijlagen d.d. 15 juli 2009 van de zijde van de moeder.

De minderjarige [A] heeft zich op 16 juli 2009 in raadkamer uitgelaten over het verzoek.

Op 16 juli 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
– de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. J.A. Krab;
– de vader, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal;
– de moeder, bijgestaan door een tolk in de Poolse taal;
– de advocaat van de moeder;
– de Raad voor de Kinderbescherming in de persoon van mevrouw J.J. de Kok.

Feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast.

De vader en de moeder hebben een affectieve relatiemet elkaar gehad. Zij hebben vanaf 2000 tot circa 2004 samengewoond in Polen.

Uit de moeder is geboren de minderjarige:
– [A], geboren op [geboortedatum] te [plaats A] (Polen).

De vader heeft de minderjarige op 9 juli 2001 ten overstaan van de Dienst van de Burgerlijke Stand te [plaats A] (Polen) erkend.

Op grond van artikel 93 § 1 van het Pools Burgerlijk Wetboek oefenen beide ouders het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.

Na de beëindiging van de relatie heeft de moeder zich definitief in Nederland gevestigd. Blijkens overgelegd uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [plaats B] staat de moeder sinds 24 februari 2005 ingeschreven in [plaats B].

[A] bleef bij de vader in Polen wonen.

Het Centrum voor Diagnose en Raadpleging voor gezinnen te Pila (Polen) heeft op verzoek van de hieronder vermelde rechtbank onderzoek gedaan en op 10 mei 2007 advies uitgebracht.

Bij beschikking d.d. 20 november 2007 heeft de Familiesectie van de Rayonrechtbank te[plaats A] (Polen) – voor zover van belang – bepaald dat:
– er geen gronden zijn om de ouderlijke macht van de moeder te beperken;
– de verblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn.

Bij beschikking d.d. 4 december 2008 heeft de Familiesectie van de Rayonrechtbank te [plaats A] (Polen) het verzoek van de moeder ter zake de verblijfplaats van de minderjarige afgewezen.

De moeder is op [datum] met haar huidige partner getrouwd. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] een dochter ([B]) geboren.

De moeder heeft [A] – met toestemming van de vader – op 21 juni 2008 voor een vakantie meegenomen naar Nederland.

Eind juli 2008 heeft de moeder telefonisch aan de vader meegedeeld dat [A] niet zal terugkeren naar Polen en dat [A] voortaan bij haar in Nederland zal wonen. Blijkens overgelegd uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [plaats B] staat [A] sinds 7 juli 2008 ingeschreven in [plaats B].

De moeder heeft op 17 maart 2009 een nieuw verzoek tot wijzigingvan de verblijfplaats van [A] bij de Poolse rechtbank ingediend. De moeder is opgeroepen om op 21 juli 2009 voor de Poolse rechtbank te verschijnen.

De vader, de moeder en de minderjarige hebben de Poolse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De Centrale Autoriteit heeft verzocht de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Polen te bevelen, althans te bevelen dat de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal geschieden, met dien verstandedat – indien de moeder weigert de minderjarige binnen de bepaalde termijn naar Polen terug te brengen -de moeder de minderjarige aan de vader dient af te geven zodat hij haar kan meenemen naar haar gewone verblijfplaats in Polen.

Hiertoe is door de Centrale Autoriteit – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
* Nu de minderjarige in Polen is geboren en tot aan de ongeoorloofde vasthouding in Nederland immer in Polen heeft gewoond, dient Polen als staat van het gewone verblijf van de minderjarige te worden aangemerkt. Bovendien heeft de Poolse rechter bepaald dat de verblijfplaats van de minderjarige bij haar vader zal zijn.
* De ouders oefenen naar Pools recht gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
* De moeder houdt de minderjarige zonder toestemming van de vader vast in Nederland waarmee zij handelt in strijd met het gezagsrecht.
Gelet op het voorgaande meent de Centrale Autoriteit dat er sprake is van ongeoorloofde vasthouding als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), zodat ingevolge artikel 12 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Polen dient te volgen. De Centrale Autoriteit is van mening dat zich in de onderhavige zaak geen van de in het Verdrag voorziene uitzonderingen voordoet op grond waarvan teruggeleiding van de minderjarige naar Polen achterwege zou moeten blijven.

De moeder heeft verweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht het verzoek van de Centrale Autoriteit af te wijzen nu sprake is van de uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag.

De moeder heeft hiertoe aangevoerd dat er een ernstig risico bestaat dat [A] door de terugkeer naar Polen zal worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel dat zij op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand zal worden gebracht.
Voorts is de moeder van mening dat rekening moet worden gehouden met het gegeven dat [A] zich heftig tegen haar terugkeer naar Polen verzet vanwege de gebeurtenissen die zij in Polen heeft meegemaakt, waaronder seksuele intimidatie door andere kinderen.

Beoordeling

Bevoegdheid

Het verzoek van de Centrale Autoriteit is gebaseerd op het Verdrag. Nederland en Polen zijn beiden partij bij het Verdrag.

Ingevolge artikel 11 lid 1a van de Uitvoeringswet bij het Verdrag is de kinderrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied het kind zijn werkelijke verblijfplaats heeft,bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de toepassing van – onder meer – het Verdrag.

Nu de minderjarige haar werkelijke verblijfplaats in het arrondissement Dordrecht heeft, is de rechtbank Dordrecht bevoegd om van het verzoek van de Centrale Autoriteit kennis te nemen. De behandeling van de zaak vindt plaats in de nevenzittingsplaats ‘s-Gravenhage.

Inhoudelijke beoordeling

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren vankinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneerde overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Ongeoorloofd niet doen terugkeren in de zin van artikel 3 van hetVerdrag

Gelet op het voorgaande dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de minderjarige ten tijde van de door de Centrale Autoriteit gestelde overbrenging en vasthouding haar gewone verblijfplaats in Polen had.

Nu de minderjarige vanaf haar geboorte tot aan haar vertrek naar Nederland in juni 2008 in Polen woonachtig was en door de Poolse rechtbank is bepaald dat de verblijfplaats van de minderjarige bij de vader (die in Polen woont) zal zijn, staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaamvast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige onmiddellijk vóór haar overbrenging of vasthouding in Polen was.

Niet in geschil is dat de vader het gezagsrecht ten tijde van de vasthouding daadwerkelijk tezamen met de moeder uitoefende, dan wel zou hebben uitgeoefend, indien de vasthouding niet zou hebben plaatsgevonden.

Nu de moeder de minderjarige zonder toestemming van de vader in Nederland heeft vastgehouden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland in strijd met het gezagsrecht van de vader is geschied.

Derhalve dient de vasthouding van de minderjarige in Nederland aangemerkt te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag

Beoordeeld moet worden of de moeder heeft aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door haar terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengen doel en strekking van het Verdrag mee dat voormelde weigeringsgrond restrictief moet worden toegepast en dat de rechter van de aangezochte staat de in de bepaling van artikel 13 lid 1 sub b gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld mag achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter.

De moeder heeft naar voren gebrachtdat [A] in Polen slachtoffer is geworden van ongewenste seksuele spelletjes die haar werden opgedrongen door andere kinderen. Volgens de moeder heeft dit kunnen gebeuren doordat de vader [A] vanwege zijn werk vaak achterliet bij verschillende familieleden die onvoldoende aandacht en zorg aan [A] besteedden. De moeder heeft erop gewezen dat [A] niet meer aan deze gebeurtenissen herinnerd wil worden en dat zij nooit meer de angst wil voelen nog eens het risico te lopen om slachtoffer te worden van ongewensteseksuele spelletjes. Mede gelet op de omstandigheid dat de vader de ervaringen van [A] afdoet als leugens en verzinsels, is de moeder dan ook van mening dat hetgeen in Polen is voorgevallen een zeer terechte indicatie vormt voor een beroep op artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.

De moeder heeft voorts gesteld dat [A] suïcidale neigingen heeft. Volgens haar heeft [A] gedreigd uit het raam te springen wanneer zij zou worden gedwongen naar haar vader terug te keren.

Door de Centrale Autoriteit isin reactie op het betoog van de moeder naar voren gebracht dat de vader zich wel degelijk zorgen maakt over de gestelde seksspelletjes en dat hij openstaat voor een onafhankelijk onderzoek naar deze situatie. Voorts heeft de Centrale Autoriteit erop gewezen dat de moeder heeft nagelaten haar stelling omtrent de suïcidale neigingen van [A] nader te onderbouwen.

De vader heeft in aanvulling hierop verklaard dat uit het onderzoeksrapport van het Centrum voor Diagnose en Raadpleging voor gezinnen blijkt dat hij een goede vader is. Daarnaast is hij niet bekend met indicaties dat er een ernstig risico bestaat dat [A] door haar terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar.

Mevrouw De Kok heeft namens de Raad voor de Kinderbescherming naar voren gebracht dat een uitputtend onderzoek naar de gestelde seksspelletjes secundaire traumatisering tot gevolg kan hebben hetgeen schadelijk voor [A] kan zijn. Nu er geen sprake lijkt te zijn van primaire traumatisering – immers, [A] is een vrolijk en evenwichtig kind – is dit niet aan te raden. Verder heeft zij verklaard dat als een dergelijk onderzoek wel zou moeten gebeuren, dit in Polen zou kunnen. In dit verband heeft zij tevens aangegeven dat het waarschijnlijk is dat het weghalen van [A] uit haar vertrouwde omgeving in Polen vorig jaar schadelijker is geweest voor haar ontwikkeling dan haar weer naar die omgeving terug te laten gaan. Met betrekking tot de gestelde suïcidaliteit heeft zij erop gewezen dat uit de door de Centrale Autoriteit overgelegde brief van i-psy (bij welke instelling [A] in behandeling is geweest) d.d. 21 januari 2009 kan worden afgeleid dat er bij [A] geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld in enge zin.

De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de minderjarige thans nog lijdt onder de gevolgen van de seksuele spelletjes die in Polen hebben plaatsgevonden. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers dat [A] een vrolijk en intelligent meisje is dat zich op goede wijze ontwikkelt. Mede gelet op hetgeen door mevrouw De Kok namens de Raad voor de Kinderbescherming naar voren is gebracht, ziet de rechtbank derhalve geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten.

Hoewel de rechtbank de stellingen van de moeder omtrent de gebeurtenissen die in Polen hebben plaatsgevonden serieus neemt, is zij van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat [A] thans in Polen daadwerkelijk het risico loopt te worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. De rechtbank betrekt hierbij het gegeven dat de vader de minderjarige tot aan haar vasthouding in Nederland heeft verzorgd en opgevoed, terwijl niet is gebleken dat hierin een risico is gelegen als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Bovendien heeft de vader naar aanleiding van de stellingen van de moeder omtrent de seksuele spelletjes ook zijn zorgen uitgesproken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij bereid is om extra oplettendheid te betrachten en zo nodig bescherming te bieden op dit punt. Tot slot gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de moeder dat [A] suïcidale neigingen zou hebben, nu zij deze stelling in het licht van de betwisting door de vader en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag

De rechtbank zal thans ingaan op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Ingevolge dit artikel kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn of haar mening rekening wordt gehouden.

De rechtbank heeft [A] (acht jaar) op 16 juli 2009 in raadkamer gehoord. Tijdens dit verhoor is naar voren gekomen dat [A] bij haar moeder in Nederland wil blijven en dat zij niet terug wil naar haar vader in Polen.

De rechtbank zal thans beoordelen of [A] een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden.

De rechtbank stelt voorop dat het gerechtvaardigd is om met de mening van kinderen rekening te houden indien zij oud en rijp genoeg zijn om de gevolgen van hun wensen op korte en lange termijn te overzien. In zijn algemeenheid acht de rechtbank kinderen van acht jaar hiertoe niet oud en rijp genoeg. Bijzondere omstandigheden kunnen evenwel tot het oordeel leiden dat een kind van deze leeftijd wel die mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn of haar mening rekening wordt gehouden.

Nu in onderhavige zaak niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden – waarbij de rechtbank haar indrukken betrekt die zij tijdens het verhoor van [A] heeft gekregen – komt de rechtbank tot het oordeel dat [A] niet die leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. Gelet hierop gaat derechtbank voorbij aan het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag.

De rechtbank overweegt in dit verband nog dat zij ervan uitgaat dat de Poolse rechtbank bij haar beoordeling van het verzoek van de moeder tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige de belangen van de minderjarige zal meewegen en haar in dit verband in die procedure zal horen. Daarnaast heeft de vader ter terechtzitting kenbaar gemaakt, zo begrijpt de rechtbank, rekening te willen houden met de mening van de minderjarige als deze bestendig blijkt.

Conclusie

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en de indiening van het onderhavige verzoekschrift. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland ongeoorloofd is geschied, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te worden gelast.

Datum van terugkeer

Tot slot dient de rechtbank een beslissing te nemen omtrent de datum van terugkeer van de minderjarige naar Polen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de terugkeer naar Polen eerst op 21 augustus 2009 zal plaatsvinden, zodat de minderjarige op haar terugkeer kan worden voorbereid en een eventuele uitspraak in hoger beroep kan worden afgewacht.

Beslissing

De rechtbank:

gelast de terugkeer van de minderjarige:
[A], geboren op [geboortedatum] te [plaats A] (Polen),
naar Polen op 21 augustus 2009, althans de afgifte van de minderjarige aan de vader op 21 augustus 2009;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. de Lange-Tegelaar, M. Dam en M. van Loenhoud, kinderrechters, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2009.

05/03/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, Nieuws, Ontvoeringen, Recht | , , , , , | 1 reactie

LJN BL6129, Rechtbank ‘s-Gravenhage, 330737 / FA RK 09-1191

Datum uitspraak: 20-04-2009
Datum publicatie: 02-03-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg – meervoudig
Zaaknummers: 330737 / FA RK 09-1191

Inhoudsindicatie:
Internationale Kinderontvoering
Rechtbank oordeelt dat er sprake is van ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige in Nederland, geen sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. Op grond van artikel 12 van het Verdrag kan de rechtbank nu teruggeleiding naar België vorderen. Op 23 maart 2009 heeft de rechtbank te Brussel echter eenvoorlopige beslissing inzake de echtscheidingprocedure van de man en de vrouw genomen. Hierbij is besloten de minderjarige voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw. Op grond van deze beslissing zal de rechtbank de verzochte teruggeleiding van de minderjarige naar België afwijzen.

= = = = = = = = = = = = = = =

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 09-1191
Zaaknummer: 330737
Datum beschikking: 20 april 2009

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 9 februari 2009 bij de rechtbank Leeuwarden ingekomen verzoek van:

de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139), gevestigd te ’s-Gravenhage, verder te noemen de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:

[de heer A],
de vader,
ten tijde van indiening van het verzoekschrift wonende te [plaats 1], België, thans wonende te [plaats 2], België.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[mevrouw B],
de moeder,
wonende te [plaats 3],
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers kantoorhoudend te Breda.

Procedure

Bij beschikking van 13 februari 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de onderhavige zaak verwezen naar deze rechtbank. Hiertoe heeft de rechtbank Leeuwarden het volgende overwogen:
“Het betreft een zaak van internationale ontvoering van een kind, die onder meer
gebaseerd is op het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 25 oktober 1980.
Met inachtneming van vorenstaande en het door de Raad voor de rechtspraak
genomen besluit van 4 februari 2009, genaamd ‘Aanwijzingsbesluit ’s-Gravenhage als nevenzittingsplaats internationale kinderontvoeringen’, zal de rechtbank reeds vooruitlopen op de aanwijzing van de rechtbank ’s-Gravenhage als nevenzittingsplaats en de zaak, in de stand waarin deze zich thans bevindt, naar de rechtbank ’s-Gravenhage verwijzen.”

De moeder heeft bij brief d.d. 18 februari 2009 verzocht de behandeling van het verzoek van de Centrale Autoriteit aan te houden, nu op korte termijn een beslissing van de rechter in België, alwaar zij een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen inhoudende dat de minderjarige voor de duur van de procedure (de rechtbank begrijpt de door de moeder in België aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure) aan de moeder zal worden toevertrouwd, valt te verwachten.

De rechtbank heeft bij brief d.d. 20 februari 2009 negatief op het aanhoudingsverzoek van de moeder gereageerd.

De Centrale Autoriteit heeft bij brief d.d. 25 februari 2009 de originele exemplaren van de bijlagen van het verzoekschrift overgelegd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het verzoekschrift;
– de brief d.d. 25 februari 2009, met de originele exemplaren van de bij het
verzoekschrift gaande bijlagen, van de Centrale Autoriteit;
– de brief d.d. 6 maart 2009, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
– een faxbericht d.d. 11 maart 2009 van de zijde van de moeder;
– een faxbericht d.d. 9 april 2009 van de Centrale Autoriteit.

Op 12 maart 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon vanJ.A. Krab en C.L. Wehrung, de vader, vergezeld van S. Makaedan, tolk in de Armeense taal, de moeder en haar advocaat. Voorts is verschenen mevrouw J.J. de Kok namens de raad voor de kinderbescherming. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.

Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
– de brief d.d. 6 april 2009, met bijlagen, van de Centrale Autoriteit;
– het faxbericht d.d. 7 april 2009 van de zijde van de moeder.

Feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat tussen partijen het volgende vast.

• De ouders zijn op [datum] 2004 te [plaats 1], België met elkaar gehuwd.
• Op [datum] 2007 is te [plaats 4], België, geboren de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]).
• De ouders hebben tot begin juli 2008 met [minderjarige 1] in België gewoond.
• De moeder is op of omstreeks 6 juli 2008 met instemming van de vader met [minderjarige 1] naar Nederland gegaan.
• De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] uit.
• De moeder heeft een onbekende en de Nederlandse nationaliteit.
• De vader heeft de Armeense nationaliteit.
• [minderjarige 1] heeft de Nederlandse nationaliteit.

Bij beschikking d.d. 23 maart 2009 van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft die rechtbank -ondermeer en voor zover hier van belang- de moeder gemachtigd om alleen te wonen in [plaats 3] (Nederland) en verklaard dat de ouderlijke macht en het beheer van de goederen met betrekking tot [minderjarige 1] door de ouders gezamenlijk zal worden uitgeoefend en dat [minderjarige 1] voornamelijk gehuisvest zal zijn bij de moeder en dat zij ingeschreven zal worden in het bevolkingsregister van de woonplaats van de moeder.

Verzoek en verweer

De vader heeft via de Centrale Autoriteit in België op 8 augustus 2008 bij de Nederlandse Centrale Autoriteit een verzoek ingediend tot teruggeleiding van [minderjarige 1].

De Nederlandse Centrale Autoriteit heeft op 9 februari 2009 het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Leeuwarden. Zij heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet (Wet van 2 mei 1990, Stb. 202), de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van [minderjarige 1] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, met dien verstande dat als de moeder weigert [minderjarige 1] binnen de bepaalde termijn terug te brengen naar België, zij [minderjarige 1] aan de vader dient af te geven zodat hij haar kan meenemen naar haar gewone verblijfplaats in België.

De moeder heeft ter terechtzitting mondeling verweer gevoerd en verzoekt de Centrale Autoriteit in haar verzoek tot teruggeleiding niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, met veroordeling van de Centrale Autoriteit en de vader in de kosten van deze procedure.

Beoordeling

(Relatieve) bevoegdheid

Het verzoek van de Centrale Autoriteit is gebaseerd op het (Haagse) Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderenvan 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en België zijn partij bij het Verdrag.

Ingevolge artikel 11, lid 1 en sub a, van de Uitvoeringswet bij het Verdrag is de kinderrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied het kind zijn werkelijke verblijfplaats heeft, bevoegd tot de kennisneming van alle zaken met betrekking tot de toepassing van -onder meer- het Verdrag. Nu de minderjarige haar werkelijke verblijfplaats in het arrondissement Leeuwarden heeft, is de rechtbank Leeuwarden in dezebevoegd. De rechtbank Leeuwarden heeft echter aanleiding gezien de zaak naar de rechtbank te
‘s-Gravenhage te verwijzen. Naar analogie van artikel 270, lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering houdt de rechtbank te ’s-Gravenhage de zaak aan zich, mede gelet op het belang van de minderjarige dat ermee gediend is dat op het verzoek zo spoedig mogelijk zal worden beslist.

Inhoudelijke beoordeling

Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Het Verdrag heeft voorts tot doel het in de ene verdragsstaat bestaande recht betreffende het gezag en het omgangsrecht in de andere verdragsstaat te doen eerbiedigen. De eerbiediging van het gezags- en omgangsrecht dient bezien te worden in samenhang met de onmiddellijke terugkeer van het ontvoerde kind.

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag, wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk wordt uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

De rechtbank dient, gelet op het voorgaande, allereerst te beoordelen of de minderjarige ten tijde van de door de Centrale Autoriteit gestelde overbrenging en achterhouding haar gewone verblijfplaats had in België, dan wel in Nederland.
Het begrip gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag is -anders dan het Nederlandse internrechtelijke begrip woonplaats of domicilie- een feitelijk begrip. Aan dit begrip dient inhoud te worden gegeven door de omstandigheden en feiten van het concrete geval. Hierbij spelen de intentie van de gezaghebbende ouder(s), de duur van het feitelijke verblijf in samenhang met de leeftijd van het kind en het bestaan van nauwe maatschappelijke banden een belangrijke rol.

Staat van gewone verblijfplaats

De vaderheeft zich op het standpunt gesteld dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] tot het moment van haar achterhouding in Nederland in België is gelegen.

De moeder heeft gesteld dat zij zich in 1994 tezamen met haar familie in [plaats 3] (Nederland) heeft gevestigd en dat zij zich na haar huwelijk in [datum] 2004 met de vader in België heeft gevestigd alwaar in 2007 [minderjarige 1] is geboren.

Tussen partijen staat vast dat zij vanaf het moment van hun huwelijk tezamen, en nadien met [minderjarige 1], in België woonachtig zijn geweest.

De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat in het onderhavige geval, op het moment van indiening van het verzoekschrift, België dient te worden aangemerkt als de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] ten tijde van haar achterhouding in juli 2008. De omstandigheid dat de moeder voor haar vestiging in 2004 in België gedurende een periode van tien jaren woonachtig was in Nederland, maakt dit oordeel niet anders.

Gezag

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de overbrenging en de achterhouding al dan niet ongeoorloofd was. Daarbij is van belang of de vader ten tijde van de overbrenging en de achterhouding naar Belgisch recht (mede) het gezag over de minderjarige uitoefende.
Naar Belgisch recht zijn beide ouders gedurende het huwelijk belast met het gezag over hun minderjarige kinderen. In juli 2008, ten tijde van de achterhouding, waren beide ouders belast met het gezag over [minderjarige 1].

Ongeoorloofdeoverbrenging of achterhouding?

De moeder heeft gesteld dat de vader ondubbelzinnig heeft ingestemd met de overbrenging en achterhouding van [minderjarige 1] in Nederland. De vader heeft dit betwist.
Gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen acht de rechtbank het aannemelijk dat de overbrenging van [minderjarige 1] naar Nederland met instemming van de vader is geschied. Tussen partijen staat immers vast dat de moeder -begin juli 2008-met [minderjarige 1] voor een vakantie van enkele weken naar Nederland zou vertrekken. Niet aannemelijk acht de rechtbank dat het niet doen terugkeren van [minderjarige 1] de instemming van de vader had. De vader heeft immers, nadat hem duidelijk was geworden dat de moeder niet voornemens was om met de minderjarige terug te keren, reeds op 8 augustus 2008 de Centrale Autoriteit ingeschakeld om teruggeleiding van de minderjarige te bewerkstelligen. Dat de vader -toen hem duidelijk was geworden dat het verblijf van [minderjarige 1] langer zouduren dan tussen partijen was besproken- spullen ten behoeve van [minderjarige 1] naar Nederland heeft gebracht, doet daar niet aan af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder [minderjarige 1] zonder toestemming van de vader en in strijd met het gezagsrecht van de vader heeft achtergehouden zodat de achterhouding als ongeoorloofd dient te worden beschouwd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt in geval van een ongeoorloofde overbrenging of achterhouding de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu tussen de achterhouding in juli 2008 en de indiening van het verzoek op 9 februari 2009 minder dan één jaar is verstreken, dient de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 1] te worden bevolen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. De moeder heeft een beroep gedaan op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1, sub a en b van het Verdrag.

Artikel 13 lid 1, sub a van het Verdrag

De moeder heeft gesteld dat de vader in de overbrenging en het niet doen terugkeren heeft toegestemd en/of berust. De Centrale Autoriteit en de vader hebben deze stelling betwist.

Zoals hiervoor reeds is overwogen kan uit het brengen van spullen ten behoeve van [minderjarige 1] naar Nederland niet wordenafgeleid dat de vader heeft toegestemd of berust in het (voortgezette) verblijf van [minderjarige 1] in Nederland. Nu ook overigens niet aan de hand van onderbouwde stellingen is gebleken dat de vader heeft berust in het niet doen terugkeren van [minderjarige 1] gaat het beroep op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1, sub a van het Verdrag, niet op.

Artikel 13 lid 1, sub b van het Verdrag

De moeder heeft gesteld dat er een ernstig risico bestaat dat [minderjarige 1] bij haar terugkeer naar België wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of dat [minderjarige 1] door haar terugkeer naar België op een andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht. De moeder heeft daartoe aangevoerd dat de vader jegens de moeder gewelddadig was en dat de vader zich niet bezighield met de daadwerkelijke uitoefening van zijn ouderlijk gezag. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de moeder een aantal e-mails in het geding gebracht.

De Centrale Autoriteit en de vader betwisten de stelling van de moeder alsook de authenticiteit van de e-mails.

De rechtbank houdt bij de beoordeling van deze door de moeder naar voren gebrachte omstandigheid, overeenkomstig het gestelde in artikel 13 lid 3 van het Verdrag, mede rekening met de gegevens omtrent de maatschappelijke omstandigheden van het kind, die zijn verstrekt en meegewogen door de rechtbank te Brussel bij het nemen van de beschikking van 23 maart 2009.

De rechtbank constateert vervolgens dat het bezwaar van de moeder tegen een terugkeervan [minderjarige 1] naar België zich vooral richt op de relatie tussen de moeder en de vader. Volgens de moeder was deze relatie gewelddadig. De moeder had naar het oordeel van de rechtbank in dat geval hulp moeten en kunnen zoeken bij de daarvoor bestemde instanties in België om, eventueel in afwachting van (in het kader van de echtscheiding) te treffen voorzieningen rond toevertrouwing en verblijfplaats van [minderjarige 1], een veilige woonplek in België te vinden. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk zou zijn (geweest). Overwegingen met betrekking tot de jeugdige leeftijd van [minderjarige 1] en het feit dat de moeder vanaf de geboorte van [minderjarige 1] de hoofdverzorger is geweest, hebben geleid tot de beslissing dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voorlopig bij de moeder is bepaald. Niet is gebleken dat de minderjarige bij terugkeer naar België zou worden blootgesteld aan enig geestelijk of lichamelijk gevaar en/of zij daardoor in een ondragelijke situatie zou komen te verkeren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Belgische rechter in de huidige situatie omgang tussen de vader en [minderjarige 1] mogelijk acht.

De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat geen sprake is van één van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 13 lid 1 onder b van het Verdrag.

Artikel 27 van het Verdag

De moeder heeft voorts gesteld dat de Centrale Autoriteit ten onrechte het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige 1] in behandeling heeft genomen omdat aan de door het Verdrag gestelde voorwaarden niet was voldaan.

De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen doel treft, nu de juistheid van de beslissing in deze van de Centrale Autoriteit niet aan het oordeel van de rechtbank is onderworpen.

Conclusie

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een grond als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl minder dan één jaar is verstreken tussen de achterhouding van de minderjarige in Nederland en de indiening van het onderhavige verzoekschrift. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige ongeoorloofd naar Nederland is overbracht, althans in Nederland ongeoorloofd wordt achtergehouden, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te worden gelast.

Echter, op 23 maart 2009 heeft de rechtbank te Brussel een (voorlopige) beslissing genomen met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van [minderjarige 1]. Deze beslissing betreft een voorlopige maatregel, vooruitlopend op een beslissing in de door de moeder in België aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure. De beslissing van 23 maart 2009 dient op grond van artikel 21 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken (Brussel IIbis), nu België en Nederland beiden lidstaat zijn, te worden erkend.

Bij voormelde beschikking van 23 maart 2009 is het geschil tussenpartijen met betrekking tot de verblijfplaats van [minderjarige 1] -voorlopig- beslecht in die zin dat [minderjarige 1] voornamelijk gehuisvest zal zijn bij de moeder, in dit geval: in Nederland. Gelet op deze in België getroffen voorlopige maatregel -waarvan de beslissing -zoals bij deze rechtbank bekend is- volgens het Belgisch Gerechtelijk Wetboek uitvoerbaar bij voorraad is, zodat een eventueel hoger beroep geen schorsende werking heeft- zal de rechtbank de verzochte teruggeleiding van [minderjarige 1] naar België, afwijzen.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:

wijst af het verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige 1], geboren op [datum] 2007 te [plaats 4], België, naar België.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Kramer, J.A. van Steen en M. van Loenhoud, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2009.

05/03/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, Nieuws, Ontvoeringen, Recht | , , , | Plaats een reactie

Kind na ontvoering vaak teruggeleid naar land van herkomst.

In 1980 is het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) tot stand gekomen. Dit Verdrag heeft als doel om kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat zo snel mogelijk terug te geleiden naar het land van herkomst. Het motto van het HKOV is dan ook ‘eerst terug, dan praten.’ Uit onderzoek van het Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht blijkt dat de zowel de Nederlandse of Duitse rechter in de meeste zaken van oordeel is dat een kind moet worden teruggeleid naar het land van herkomst. Daarnaast is geheel in tegenstrijd met de oorspronkelijke gedachten van het Verdrag de moeder in 80 % van deze zaken de ontvoerende ouder.

Wie kent niet de zaak van de minderjarigen Ammar en Sara die in Syrië naar de Nederlandse Ambassade waren gevlucht, nadat zij door hun vader vanuit Nederland naar Syrië waren ontvoerd. Of de zaak van het Italiaanse meisje Nina, die van de rechtbank en het Hof na de ongeoorloofde overbrenging uit Italië in Nederland mocht blijven. De Hoge Raad was echter van oordeel dat het kind alsnog teruggeleid diende te worden naar Italië. In haar onderzoek over ‘Internationale kinderontvoering’ onderzocht Aline Nederveen hoe rechters in Nederland en Duitsland omgaan met weigeringsgronden van het HKOV die worden ingeroepen om te voorkomen dat het kind moet worden teruggeleid naar het land van herkomst.

Leeftijdsgrens

Als een ouder geen toestemming heeft gegeven voor overbrenging van het kind of dit in strijd is met het gezagrecht van de achterblijvende ouder dan is er sprake van kinderontvoering. Om te bepalen of een kind moet worden teruggeleid naar het land van herkomst kijkt de rechter onder andere naar de worteling van het kind, het verzet van de minderjarige en/of er sprake is van een ernstig risico voor lichamelijk en geestelijk gevaar van de minderjarige dan wel dat hij in een ondraaglijke toestand wordt gebracht (de ‘weigeringsgronden’).
In Duitsland is men van oordeel dat een kind van tien jaar of ouder voldoende rijp is zodat de rechter met zijn mening rekening moet houden. In Nederland ligt die grens bij acht jaar. Nederveen: ‘ik ben van mening dat een kind van acht jaar nog niet moet worden belast met de keuze of hij terug wil keren naar het land van herkomst. Indien een kind toch voor het twaalfde levensjaar moet worden gehoord, dan ben ik een voorstander van een verhoor door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming of een psycholoog. In ieder geval in een omgeving die minder imponerend is dan de rechtszaal.’

Soms te soepel soms te streng

De worteling van het kind is één van de weigeringsgronden voor terugkeer. De Nederlandse en Duitse rechters kijken naar dezelfde omstandigheden zoals taal, school, en vrienden om te beoordelen of het kind in de vluchtstaat geworteld is. ‘De Nederlandse rechter oordeelt in deze zaken restrictief en stelt niet vaak vast dat het kind is geworteld in zijn nieuwe omgeving, zijnde de vluchtstaat. Dit in tegenstelling tot de Duitse rechter,’ aldus Nederveen. Zij acht het dan ook van belang dat er duidelijkheid komt wat de ‘worteling van het kind’ nu precies inhoudt en wanneer hier aan is voldaan. Indien de ontvoerende ouder naar aanleiding van de ongeoorloofde overbrenging in het land van herkomst strafrechtelijk wordt vervolgd, wijst de Nederlandse rechter het verzoek tot teruggeleiding vaak af. Volgens Nederveen onterecht. Nederveen: ‘Soms oordeelt de Nederlandse rechter in kinderontvoeringszaken te restrictief. De Nederlandse rechters houden bij deze omstandigheid de zienswijze van de Duitse rechters kunnen volgen. Daarnaast zouden zij kunnen constateren dat de ontvoerende ouder voorafgaand aan de ontvoering ook in het land van herkomst een procedure had kunnen starten inzake het gezag, de omgang en de hoofdverblijfplaats van het kind. De ontvoerende ouder heeft deze consequentie van strafrechtelijke vervolging voor lief genomen door het kind naar Nederland te ontvoeren.

Onderzoeksrapport

Internationale kinderontvoering. Rechtsvergelijkend onderzoek tussen Nederland en Duitsland in het kader van de weigeringsgronden van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Aline Nederveen, ISBN 978-90-5213-183-2, 84 p. Uitgever: Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie.

Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie

Het Kennispunt heeft als taak een brugfunctie te vervullen tussen universiteit en maatschappij. Zij maakt onderzoek op het gebied van recht, economie, bestuur en organisatie toegankelijk voor verschillende organisaties. Het Kennispunt is verbonden aan de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht.

Meer informatie

Rebecca van Musscher, Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie, (030) 253 7025, kennispunt.rebo@uu.nl.
B.g.g. Wietske de Lange, persvoorlichting Universiteit Utrecht, (030) 253 4073, w.delange@uu.nl.

15/02/2010 Posted by | Centrale Autoriteit, HKOV - IKO, jeugdzorg, kindermishandeling, Nieuws, Ontvoeringen, Recht | , , , , | Plaats een reactie